Levensschets Zilveren jubileum Franciscus Henricus De Ridder x Petronella Josephina Soetewey

Op zoo een feest moet er worden gezongen

Welnu  ik haal dus den aap uit mijn mouw.

Ik zing wat ik weet over Rik die goei jongen

En over Fien zijne moeder de vrouw.

Maar eerst, ik wil mijne wenschen hun bieden

Over hun saamreis van vijf maal vijf jaar

Die ‘t zoo lang volhouden zijn goei stuurlieden

Ik roep dus Proficiat feestvierend paar



Waar is de tijd, Rik, dat gij zaat te weenen

Midden de groendok of ’t tafeltje rond?

Jan broer die liet u daar en en riep ‘k ga henen

"Slaat met uw handen en sluit goed uw mond.”

Met uwe broeders gij zat daar te beven

Bang te verdrinken ‘t was vast aaklig om zien.

Sinds uwen trouw g’ hebt den zwemdok van ‘t leven

Rustig doorzwommen aan d’ hand van uw Fien.



Van uwe twaalf tot uw zeventien jaren

Gingt g’ als een heer, het groot “opera” zien

G’hadt maar genoeg voor den uil kunnen sparen

Amperkens voor noch een pint buitendien.

Voor die een pint gingen vijf d’herberg binnen

Mergpijp-jumelles hadt g’ om ’t dansen te zien

Sinds dat uw vrouwke betooverd uw zinnen

Danst gij nu steeds op de pijpen van Fien.



En was de nacht ondertussen gekomen

Rik gaf zijn makkers goedkoop logement

In zijn alkoof werden z’al opgenomen

‘S Morgens at elk pistolees aan een end

En als de moeder haar jongens ging wekken

Kon zij in plaats van twee, zes jongens zien

Sinds men Riks huwelijksboot zag vertrekken

Slaapt hij alleen en gerust bij zijn Fien



Hij bleef dan klerk tot hij was twintig jaar

En wierd dan slachter hoe lastig hij ,t had

Smtijds hij vaagde zich ‘t zweet wel van d’ Haren

Maar dat gaf niets, hij had liefde opgevat

Voor een lief meiske, eene deerne vol deugden

Die hij eens vond op een mals Soetewey

In malkaars liefde die twee zich verheugden

Hij sprak Och Fien ik wil u, wilt gij mij?



Nu deze Fien had veel haar op haar tanden

Z’heeft met haar antwoord maar weinig gedraald

‘T Was zoo een meisje rechts aan haar twee handen

Z’had noch alleen naar Sint-An een kalf g’haald

Zij dacht terstand dat is geen kalverliefde

Want mijne Rik is een knaap met verstand

En alhoewel zulks haar ouders eerst griefde

Schonk zij haar Ridder haar hart en haar hand.



Eerst wilden D’ouders van trouwen niet weten

Zij noemden Fientje steeds hun telegraf

Rik kon van liefdesmart haast niet meer eten

Hij was bestemd voor het duistere graf

Eindelijk ging hunne liefdeschuit varen

Soms wel door stormen en winden gestoord

Maar ‘t kan geen kwaad meer, na vijf maal vijf jaren

Staan daar nu zes lichtmatrozen aan boord



Er zijn vier jongens er zijn ook twee meiden

Er is een teekenaar, er is een poeet

Twee zijn er slachter, goei jongens zijn’t beide

Er is er een die van ‘t muziek reeds wat weet

Vrienden wij wachten noch vijf maal vijf jaren

En dan is ‘t hier minstens noch eens zoo schoon

Dan roepen wij Leven De Jubilaren

En schenken hun dan een gouden kroon.